Niels van Oort

Public transport researcher

How do Dutch train passengers (expect to) travel during and after Covid?

Thursday 5th November, the ETC Programme Committees for Local Public Transport and Rail Policy and Planning hosted a Covid webinar on: “How do Dutch train passengers (expect to) travel during and after Covid? Insights from a longitudinal panel of over 20,000 train passengers”, by Mark van Hagen (Netherlands Railways) and Niels van Oort (TU Delft). Together, Mark and Niels initiated a longitudinal survey amongst Dutch train travellers and how they cope with Covid with regard to their (future) travel patterns. In this webinar, they will share the main findings and lessons. A reflection from a wider EU perspective will also be given by András Munkácsy, Head of the Department for Transport Management at the KTI Institute for Transport Sciences, Hungary.

Find the presentation HERE

Travellers’ preferences towards existing and emerging means of access/egress transport

This research elaborates on access/egress transport in further detail and aims to provide insights in the preferences of travellers for existing and new means of access/egress transport such as shared vehicles and on-demand ride services. In this research, a stated preference experiment was performed with Dutch train travellers. In addition to the modal preferences, the expected impacts on land use near train station were assessed.

Find the ETC presentation of Bas Stam HERE

Subjective Beliefs regarding Waiting Times in Public Transport Networks in the Netherlands, Greece, and Portugal

Waiting times in public transport networks (PTNs) are inherently uncertain for travellers and, similar to other service industries, such uncertainty is likely to be a major cause for anxiety and frustration (Maister, 1985). While real-time information regarding waiting times is an important development in mitigating such negative feelings, they do not completely remove uncertainty. Even when information is provided, travellers process it on the basis of their individual attitudes, habits, experiences, and contemporary contextual variables. Yet, previous studies on behavioural responses to travel time unreliability have either (unrealistically) assumed that travellers know the objective travel time distributions or have studied behaviour within the artificial context of travel simulators. Quantifying travellers’ attitudes and perceptions — subjective beliefs — regarding waiting times may be critical for assessment of travel satisfaction and subsequently choice behaviour.

In this research, a stated preference experiment is used to quantify travellers’ attitudes and perceptions — subjective beliefs — regarding waiting times in public transport networks in three European countries. Results and potential policy implications are presented at the European Transport Conference (ETC).

Find the ETC poster of Sanmay Shelat HERE

Overview Bicycle+Transit research

Public Transport and Covid-19

How did Covid-19 affect public transport worldwide? BSc graduate Gerben van der Horst developed multiple time lapses to show the measures taken worldwide from January until June:

(Partial) shutdown of public transport services time lapse
Facemasks regulations time lapse
Lockdown time lapse

Find more information, references and data acknowledgements in the full report of Gerben van der Horst: HERE

In addition, find our Smart Public Transport Lab thoughtpiece on Public Transport in and after Covid-19: HERE

An overview of Covid-19 research of the Smart Public Transport Lab is provided: HERE

Podcast: Bicycle+transit mode

The bicycle+transit combination has been a growing mode for years now. It could offer the best of both worlds, if it is well designed with an integrated perspective. In this Dutch Cycling Embassy podcast with Geert Kloppenburg and Chris Bruntlet, we discuss about the opportunities and challenges regarding shared bicycle systems.

Find the podcast here:
Podcast Bicycle+Transit

Find the related references here:
Insights and overview research findings (lecture slides; Van Oort, 2020)

Shelat et al.(2017); Characteristics bicycle and transit users

Van Mil et al.(2020); Factors affecting the bicycle and transit mode

Ton et al. (2020); Factors catchment areas PT stops

Ma et al.(2020); Shared bicycle impacts on modal shift

Sustainable urban development with LRT: Lessons from Netherlands and Japan

Possibilities for the application of Light Rail Transit (LRT – light rail, tramway) as high-quality public transport in cities, urban regions are countless. Our article opens with the question about the specific characteristics of LRT. Then the question is asked which comprehensive argumentation LRT projects can justify. Finally, we examine the question of how these types of projects can be realized. Each of these three questions – What? Why? How? – is addressed on the basis of a set with two LRT main cases, respectively from the Netherlands and Japan.

Read the full article by Rob vd Bijl, Kiyohito Utsunomiya and Niels van Oort HERE

Fietsparkeren bij stations en haltes: kansen (on)mogelijkheden (deel)fiets+ OV

De combinatie van fiets+OV is groeiende. Maar tegelijkertijd zien we ook de stallingsdruk en -problemen toenemen. Hoe kunnen we de groei blijven faciliteren en wat is de mogelijke rol van de deelfiets hierin? Tijdens het fietsparkeercongres in Utrecht deelden we onze inzichten vwb het gebruik(svoorkeuren) van de combinatie (Deel)fiets+OV.

Bekijk de presentatie HIER en de aftermovie HIER

Toegang geweigerd: Digitale ongelijkheid in het slimme mobiliteitstijdperk

Digitalisering verandert onze dagelijkse mobiliteit, via bijvoorbeeld chipkaarten, digitale reisinformatie en nieuwe mobiliteitsdiensten. Digitalisering in mobiliteitsdiensten (‘slimme mobiliteit’) biedt allerlei voordelen, zoals meer gepersonaliseerde informatie, meer reisopties en kostenbesparingen voor zowel leveranciers als gebruikers. Ook zijn er mogelijkheden om het mobiliteitssysteem te vergroenen met behulp van informatie- en communicatiediensten (ICT), bijvoorbeeld door reizigers minder afhankelijk te maken van de auto. De trend richting meer ICT in de mobiliteitswerelddiensten zal waarschijnlijk doorzetten.

Niet iedereen is echter in staat om de digitale transformaties bij te houden of ermee om te gaan, zelfs in een land met een hoge (mobiele) internetpenetratiegraad, zoals Nederland. De afhankelijkheid van ICT voor mobiliteit kan uiteindelijk voor sommige mensen nadelig uitpakken waardoor ongelijkheid ontstaat of versterkt wordt. Dit kan leiden tot (meer) sociale uitsluiting. Deze bijdrage voor het CVS bekijkt op kritische en interdisciplinaire wijze de digitaliseringstrend in mobiliteitsdiensten en put daarbij uit onderzoek naar digitale ongelijkheid om licht te werpen op de mogelijke uitsluitende effecten van deze digitalisering.

Een belangrijke conclusie uit eerder onderzoek naar digitale ongelijkheid is dat fysieke toegang tot technologie zich niet noodzakelijk vertaalt in louter de positieve, gewenste, resultaten. Motivatie, de juiste apparatuur, voldoende digitale vaardigheden en frequent gebruik zijn ook cruciaal om toegang tot digitale technologie te vertalen in effectief gebruik van de technologie. Studies in Nederland tonen aan dat ouderen, mensen met een lager opleidingsniveau, mensen met een lager inkomen en – in mindere mate – vrouwen, minder profiteren van internet en digitalisering. Aangezien steeds meer diensten en routines standaard ‘digitaal’ zijn, is het belangrijk om te beoordelen in hoeverre niet-digitale alternatieven hiervoor beschikbaar zijn in termen van de benodigde middelen voor gebruikers (geld, tijd, ondersteuning, etc.).

Literatuur over de potentieel uitsluitende effecten van digitalisering in mobiliteitsdiensten en over de (gevolgen hiervan voor de) ‘slachtoffers’ hiervan is er nauwelijks. Empirische bevindingen in de Nederlandse context zijn beperkt beschikbaar en zijn soms tegenstrijdig. De theorie staat nog in de kinderschoenen. Daarom is onderzoek nodig, vanuit een beleidsmatig en sociaal perspectief alsmede met een academische blik. Hoewel onderzoek naar digitale ongelijkheid en mobiliteitsonderzoek twee verschillende gebieden lijken te zijn, laten wij zien dat deze interdisciplinaire aanpak waardevolle inzichten kan bieden voor mobiliteitsprofessionals, beleidsmakers en wetenschappers, in een tijd waarin digitalisering in mobiliteit steeds dominanter wordt.

Bekijk de presentatie en paper van Anne Durand hier: Presentatie en Paper

Fietsen naar de tramhalte: simultane modellering van voortransport- en haltekeuze

Wereldwijd wordt er gestuurd op een toename van duurzame vervoerkeuzes voor een betere leefbaarheid en bereikbaarheid. Vooral in de steden waar de samenleving groeit en de dichtheden groter worden is een verandering in kijk op de mobiliteit noodzakelijk om de burgers tevreden te stellen. De integratie van fiets en openbaar vervoer (OV) kan hier aan bijdragen. Wanneer de fiets wordt gebruikt als voortransportmiddel wordt het invloedsgebied van het OV vergroot ten opzichte van lopen waarmee het een beter alternatief wordt voor niet-duurzame vervoermiddelen. Om de combinatie fiets en OV te vergroten zullen effectieve klantgerichte maatregelen genomen moeten worden. Hiervoor is meer inzicht nodig is de factoren die een rol spelen bij de keuzes voor voortransportmiddel en halte. Hier is tot op heden nog weinig over bekend op het stedelijk niveau. Door de keuzes in één onderzoek te combineren wordt de afweging duidelijk tussen het voortransportmiddel en de OV-reis, en kunnen de effecten op het invloedsgebied van het OV bepaald worden. Dit is gedaan op basis van data van HTM-tramreizigers in Den Haag middels een simultaan discreet keuzemodel van voortransportmiddel en halte keuze. Resultaten geven aan dat reizigers in het algemeen liever lopen dan fietsen naar de tramhalte. Daartegenover staat dat de afstand naar de tramhalte lopend 2,1 keer zwaarder weegt dan als men fietst. Dat betekent dat bij een langere afstand fietsen aantrekkelijker wordt dan wandelen. Frequente fietsers zijn meer geneigd om ook naar de tramhalte te fietsen, terwijl frequente tramreizigers juist minder vaak fietsen naar de tram. De aanwezigheid van fietsparkeervoorzieningen vergroot het invloedsgebied van een tramhalte, maar de grootste impact op het invloedsgebied van fietsers is de OV-reistijd. Verbeteringen aan het OV-systeem, zoals minder haltes en/of hogere frequenties kunnen dan ook zorgen voor een groter geaccepteerde fietsafstand (fietskeuze) tot de halte. Op basis van deze resultaten lijkt het mogelijk de fiets-OV combinatie ook op stedelijk niveau te stimuleren. Hierdoor kan duurzame mobiliteit op stedelijk niveau betere concurrentie bieden aan de auto, wat lijdt tot een aantrekkelijkere en beter leefbare stad.

Bekijk hier de presentatie en paper van Danique Ton et al.: Presentatie en Paper

© 2011 TU Delft